In de negentiende eeuw werd het politiek en juridisch burgerschap wettelijk vastgelegd. Maar dat uniforme burgerschap omvatte nogal wat expliciete en impliciete uitzonderingen, zoals voor vrouwen en voor de koloniale bevolkingen onder Nederlands beheer. Ook in maatschappelijke zin schiep de wet zeker geen gelijkwaardig burgerschap. Die ongelijkheid, ondanks en als gevolg van de wet, was diep verankerd in een aantal leidende voorstellingen van de mens, de samenleving en de wereld. In deze lezing bespreekt Remieg Aerts die gronden, die lange tijd een als vanzelfsprekende rechtvaardiging vormden van allerlei wettelijke en praktische ongelijke behandeling
Remieg A.M. Aerts (1957) studeerde Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en promoveerde daar in 1997 op het vier maal bekroonde proefschrift “De Letterheren; over liberale cultuur”. Hij was van 2003 tot 2019 hoogleraar Politieke Geschiedenis aan de Radboud Universiteit, en van 2017 tot 2023 hoogleraar Nederlandse Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, afdeling Geschiedenis, Europese Studies, Religiewetenschappen en CEDLA, faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA. Hij is sinds 2011 lid van de KNAW. Recente publicaties zijn “Thorbecke wil het. Biografie van een staatsman” (2018) waarvoor hij de Prinsjesboekenprijs en de Nederlandse Biografieprijs kreeg, en “Denkend aan Nederland. Over geschiedenis, nationaliteit en politiek” (2022).